De eerste keer dat ik de bloemen ontdekte van het Groot Hoefblad was mijn mening snel gevormd. Lelijk, grof, kaal, bruut. Ik had er geen goed woord voor over. Ik snapte wel waarom ze die grote bladeren maakte. Die bladeren vond ik echter fascinerend en ik creëerde mijn versie van het blad met een foto van een vrouw er op geprint voor mijn Sensitive Survivors project.
Het was haar minachtende blik die ik meende te zien, waardoor er iets los kwam. Pure schaamte. Schaamte voor de woede die ik kon opkroppen om er onverwachts uit te spuwen. Schaamte voor boosheid en jaloezie die ik kon voelen. Gevoelens waar een taboe op rust (nog steeds). Gedraag je! Schaam je! Ik hoorde het haar bijna zeggen.
‘Ik kon je niet toestaan te bloeien. Ik liet je bladeren het overnemen en immens groot te groeien.
Bladeren van schaamte,nog groter dan jou verstoppen ze je in het donker, waar je verder broeit, wacht… en alles opnieuw verknoeit.’
Het schrijven van dit gedicht was het begin van inzien dat ook deze gevoelens er gewoon mogen zijn. Ze verdwijnen niet door ze te bedekken en weg te stoppen.
Lang schaamde ik me nog voor dit gedicht, de rauwheid die er doorheen klinkt. Ik voelde me kwetsbaar, bang voor de reacties op de vurige woorden uit mijn dichtbundel.
Maar de laatste jaren is er iets veranderd. Mijn blik op het Groot Hoefblad is omgeslagen. Het is niet meer de woede die ik gespiegeld zie in de bloem. Ze raakt me nu in haar kwetsbaarheid. Ze is een kaalbloeier. Haar bloem is krachtig en stevig. Naakt voelt ze, maar zo sterk. En als haar bladeren groeien omhullen ze haar met een mantel van trots. Je durfde er te staan. Open en kwetsbaar. Niets om je achter te verschuilen.
Vandaag ontmoette ik haar weer. En ik voelde haar bijna goedkeurend knikken: ‘Je bent gegroeid’.